30 april 1980 – 30 april 2013

‘Heb je ’t al gehoord? Hitchkock is overleden’. Zo kwam m’n buurman binnen met de krant waar we gezamenlijk een abonnement op hadden. Ik was student en woonde op Druiloorstede, op de grens van Amsterdam en Amstelveen. Normaal gesproken was het feit dat de master of suspense dood was natuurlijk nieuws, maar vandaag toevallig niet. Want Nederland, of eigenlijk Amsterdam, was deze dag een stad die zinderde van spanning. Je was voor of tegen. Voor het koningshuis, of  tegen het koningshuis. Of liever gezegd, tegen het feit dat er met zoveel bombarie een koningin zou worden gekroond terwijl er huizen en kantoorgebouwen leegstonden en mensen geen woonruimte hadden. ‘Geen woning, geen kroning’ was de leus. Krakers werden al langere tijd met veel geweld uit gekraakte gebouwen weggemept en, eerlijk is eerlijk, ook de krakers lieten zich niet onbetuigd met tegengeweld. Pal schuin achter het Paleis op de Dam was het voormalig gebouw van het Algemeen Handelsblad gekraakt en de bewoners hadden al aangekondigd een alternatieve kroning te zullen organiseren. In andere delen van de stad, zoals bijvoorbeeld in de buurt van het Museumplein, waren krakers tot de tanden toe gewapend en als je al niet tot de groep van de krakers behoorde was je wel  knettergek geworden van die helikopter die al een week lang boven de binnenstad hing te brommen. Zenuwachtigheid hing als een loodzware deken boven de stad. Het moest een leuke  dag worden voor alle Amsterdammers, had burgemeester Polak gezegd, maar iedereen wist wel beter.

Ik moest ergens rond het middaguur beginnen met mijn werk als werkstudent bij de Inlichtingendienst van de PTT aan de Spuistraat 175, het bruine gebouw achter het Paleis op de Dam. De sfeer was opgewonden in de stad, maar het ging nog wel, ook al was het Rokin naar verluid al een puinhoop en was er na de eerste woorden van Juliana (‘Zojuist; ZO – JUI-HUIST’) een rookbom in de menigte op de Dam ontploft.
Twee wachtposten moest ik passeren, maar na het vertonen van zowel mijn PTT-pas als het speciale politiepasje voor die ene dag mocht ik door. De portier van het PTT-gebouw had zich tot grote hilariteit van alle collega’s in een BB-uniform gehesen. In de kantine liepen politieagenten kroketten te eten en op het dak stonden, onder dekzeil, dat wel, mitrailleurs opgesteld. Marechaussees tuurden door verrekijkers. Ik begon aan mijn dienst. In dit pre-internettijdperk moest je voor een telefoonnummer in binnen- of buitenland de Inlichtingendienst bellen. Voor het binnenland was dat 008, voor het buitenland 0018. Met mijn mede-werkstudenten deden we zowel binnen- als buitenland. Buitenland was veel leuker dan dat saaie 008, maar vandaag was natuurlijk alles anders. Ik moest werken aan de post binnenland. Ik schakelde in en begon.

‘Inlichtingen, goede..’
‘De VARA! Wat denken die wel! Een schande!
‘U wilt het nummer van de VARA hebben? Even zoeken, dat is 035 – 123456’
‘Ik ga ze meteen bellen! Goedemiddag!’

‘Inl….’
‘Schaamt u zich niet! Onze koningin! Die lieve vrouw! En u zendt alleen maar beelden van die rellen uit!’
‘Ik veronderstel dat u het nummer wilt weten van de VARA? U spreekt met de Inlichtingendienst van de PTT.’
‘O meneer, neemt u me alstublieft niet kwalijk. Ik ben zo opgewonden, dat ik vergeten was dat ik natuurlijk eerst u moest bellen om het nummer te achterhalen. Neemt u me nogmaals altublieft niet kwalijk. Ik ben er helemaal ondersteboven van. Onze koningin, die lieve Juliana treedt af en dan zendt de VARA alleen maar van die vreselijke beelden van die stenengooiende krakers uit.’
‘Het nummer van de VARA is 035 – 123456.’

‘Inlichtingen goedemiddag.’
‘Het nummer van Stad Radio Amsterdam, en snel graag.’
‘Stad Radio Amsterdam, even zoeken, dat is 020 – 123456.’
‘Goedemiddag.’
‘Goedemiddag.’

‘Inlichtingen, goedemiddag.’
‘Zeg, vertel me eens meneer, ik moet dringend de VARA spreken, en volgens mij hebben ze de hoorn ernaast gelegd.’
‘Er zijn heel veel mensen die de VARA willen bellen, meneer, het nummer is dus overbelast.’
‘Nou jammer, want ik wou die rooie rotlui eens even de waarheid zeggen. Goedemiddag.’
‘Goedemiddag’.

Ik legde even neer en sprak met m’n collega’s hoe het hen verging. Inderdaad, er werd bijna geen normaal nummer verstrekt. Natuurlijk, hier en daar een noodnummer of het nummer van een verdwaald familielid, maar het was al VARA en Stad Radio Amsterdam wat de klok sloeg. Hoewel het natuurlijk niet de bedoeling was, ging je toch wel wat langzamer werken. Je deed het voor de sporadisch echt noodzakelijke nummers, maar al die scheldende en tierende lieden die de VARA of Stad Radio Amsterdam wilden bellen, omdat ze het niet eens waren met het feit dat die vrijwel alleen maar reportages over de rellen uitzonden, het kon je gestolen worden. Om nog maar te zwijgen van die idioten die niet snapten dat beide clubs volstrekt onbereikbaar waren.

Steeds wanneer er een collega binnenkwam om aan een latere dienst te beginnen, werd ze (want bij 008 was dat vrijwel altijd een zij) meteen bestormd door collega’s met de vraag hoe het haar was gelukt om ons gebouw te bereiken. Hoe later, hoe moeilijker, dat was wel duidelijk. Betraande ogen van het traangas, dat ging nog wel, maar toen er een collega binnenkwam met een verhaal over ‘gevallen met de fiets, bijna onder een paard, schaafwond en gelukkig geen steen tegen m’n hoofd gehad’ werd ze meteen naar de kantine gestuurd. De oranjegebakjes waren op, maar kroketten waren er nog volop.
Opeens gilde een collega dat de achterdeur van de Nieuwe Kerk openging. ‘Daar zijn ze! Daar zijn ze!’ De ceremonie was blijkbaar afgelopen. Prinsjes renden uitgelaten naar buiten, blij dat die lange zit achter de rug was. Pieter van Vollenhoven, Prinses Margriet en prinses Irene waren duidelijk herkenbaar. ‘Prinses Irene heeft haar haar geverfd,’ constateerde de grootste roddeltante van de zaal. ‘We moeten ze toejuichen,’ zei ze kirrend en probeerde een raam open te doen, maar door het lawaai van de rellen, duidelijk in de verte hoorbaar, verstierf haar gejoel in de ruimte. Het koninklijke gezelschap liep van de Nieuwe Kerk naar de achterzijde van het Paleis om daar weer naar binnen te gaan. Beatrix en Claus zouden, zo zag ik later op de televisie, plechtig langs de voorkant gaan. Geen onderdaan die hen daar  toejuichde, want de oranjeklanten hadden allang eieren voor hun geld gekozen en waren in geen velden of wegen te zien.

Mijn dienst zat er op en ik moest naar huis. Ik liep over de Nieuwezijds Voorburgwal richting Koningsplein. Een merkwaardige ervaring want er was niemand, werkelijk niemand op straat. Ik liep in een niemandsland maar toen ik vlakbij het Spui kwam, zag ik een cordon ME’ers die klaarstond om naar voren te trekken, dat wil zeggen: richting het Spui, want ik zag ze van achteren. ‘Ga onmiddellijk weg, ga onmiddellijk weg,’ riep een zenuwachtige ME’er door een megafoon. Ik vluchtte een zijstraat in en kwam op het Singel. ‘Tzoeff.’ Het had een haar gescheeld, of ik was door een passerende motor met zijspan de gracht in geknuppeld.
In een portiek kwam ik bij.
‘Het lijdt geen twijfel of dit zijn lakeien van het grootkapitaal,’ begon een man naast mij, die trillend van de zenuwen een sigaret opstak. ‘Ik ben geen fanatiek aanhanger van Marx, maar dit is toch overduidelijk? Je loopt over straat en bent volstrekt rechteloos.’
Ik antwoordde maar met zoiets als ‘hm, tja,’ of ‘inderdaad, het is toch wat,’ en vervolgde mijn weg.
In een straatje tussen twee grachten kwam ik in oranje feestgedruis terecht. Onwerkelijk. Amsterdam was als een spekkoek met dunne laagjes, dunne laagjes geweld en dunne laagjes oranjeplezier. Na ongeveer een half uur bereikte ik het Leidseplein. Zowaar, ik kon een bus pakken en na een half uur was ik thuis. Ik zette de televisie aan. ‘Op het Leidseplein zijn thans grote rellen uitgebroken,’ fulmineerde Wibo van de Linde, AVRO-coryfee en kampioen van rechts die alle schuld van de rellen gaf aan links, en met name aan de Volkskrant, omdat die een cartoon van Beatrix had afgebeeld met een helm op haar hoofd.
Ik pakte de jeneverfles uit de koelkast en proostte op de majesteit. Ik had eigenlijk best wel een leuke dag gehad. In ieder geval niet saai. Dat zal dit jaar wel even anders worden. Het enige dat nog een beetje roet in het eten zou kunnen gooien, de eventuele komst van foute Pa Zorreguieta, is door Maxima verstandig weggemasseerd. Inderdaad, verstandig. Maar wat een saaie dag zal 30 april dit keer worden.

Connexxion en het Sauzenhart van Nederland

Narrowcasting heet het in jargon en het is een nieuwe manier om je van informatie te voorzien. Dus bij de apotheek lees je op een scherm, terwijl je staat te wachten, dat je voorzichtig moet zijn met het gebruik van medicijnen (maar voor het geven van informatie staan de medewerkers altijd voor u klaar!) en bij de huisarts lees je dat je ’s ochtends tussen acht en tien moet bellen voor een afspraak. Soms wordt er ook nuttige informatie gegeven, zoals in de bussen van Connexxion waar je op een scherm kon lezen bij welke halte je inmiddels was gearriveerd. Kon lezen, want helaas, de communicatie moest op in de vaart der volkeren en dus is de boel allang weer verpest. Met het idee dat er blijkbaar nieuwe geldbronnen moesten worden aangeboord word je nu getrakteerd op een soort van reclame voor mensen met het IQ van een gnoom, want je leest op het scherm dat er eergisteren iemand in Stockholm uit een raam is gesprongen, dat je aan Unicef geld moet geven, je kunt de vijf verschillen zoeken tussen twee plaatjes van Connexxion-bussen en -O Actueel!-  je krijgt de laatste informatie uit de gemeenteraad van…Alkmaar! Alkmaar! Rijd je langs het Concertgebouw, de Badkuip, langs de PC Hooftstraat, het Leidseplein, de Westermarkt, jawel hoor, word je informatiebehoefte bevredigd met nieuws dat nog het meest doet denken aan een oud plakje cake bij oma.

Zou daarover vergaderd zijn, denk je dan? Zouden die vergaderaars en vergaderaarsters ooit wel eens zelf in een Connexxion-bus door Amsterdam hebben gereden? Kan het treuriger?

Jazeker. Het kan nog treuriger.
Als je met de stoptrein van Utrecht naar Amersfoort rijdt, stopt de trein bij Den Dolder. In Den Dolder is de fabriek van Remia Fritessaus gevestigd. Wat lees je daar in grote, vrolijke neonletters op de muur van de fabriek, pal naast het station? ‘Den Dolder, sauzenhart van Nederland!’ Potverdorie, sauzenhart van Nederland! Trompetgeschal weerklinkt. Cymbalen rinkelen. Laat duizend bloemen bloeien. Laat horen die bazuinen! Ik heb geluk, denk je, wanneer je daar stil staat. Ik ben bevoorrecht! Ik bevind mij wel potjandrie zomaar in het S-a-u-z-e-n-h-a-r-t V-a-n N-e-d-e-r-l-a-n-d-! Je kijkt beteuterd door de regen naar buiten en denkt  hoe het ongeveer gegaan is. De nieuwe senior medewerkster externe communicatie moest zich bewijzen en had een plan gemaakt. In haar nieuwe, net iets te gedurfde mantelpak presenteerde ze een Powerpoint presentatie aan de directie. De directeur was wel een beetje gecharmeerd van haar en bekeek welwillend hoe Chantal Kerssen, want zo heette ze, of Daphne du Chateau, of Marie-Louise Janssen (met twee s-en) de directie voor zich probeerde  te winnen. Dat was tenminste wat anders dan de inkoopprijzen van plantaardige oliën, dacht hij, en hij maakte een grapje over haar split. ‘En dan, lijkt me, meneer Treulstra –of mag ik Guus zeggen? -zeg maar Guus hoor- dat het hartstikke leuk is om al die treinreizigers éven te laten weten dat ze precíes achter de fabriek van Remia Fritessaus stoppen, in het hart van Nederland. Want Guus, hihi, ligt Den Dolder niet in het hart van Nederland. Nou? En dus dacht ik, om in neonletters op de muur te laten aanbrengen: Den Dolder, Sauzenhart van Nederland!’ Guus sprong op. Hij wilde Chantal, of Daphne, of Marie-Louise op beide wangen zoenen, maar net op tijd beheerste hij zich en begon enthousiast te applaudisseren. SAUZENHART VAN NEDERLAND! Hoe heb je het kunnen bedenken! Ook de andere directieleden applaudisseerden. Guus richtte zich direct tot juffrouw Knollemans, de directiesecretaresse, die een beetje zuur keek, omdat ze vond dat Chantal, of Daphne, of Marie-Louise een beetje al te amicaal leek te gaan doen tegen meneer Treulstra. ‘Joke’, zei  meneer Treulstra tegen juffrouw Knollemans, ‘maak direct een afspraak met de burgemeester. En zeg erbij dat ik de wethouder van Economische Zaken ook graag bij het gesprek wil betrekken. ’Wij gaan Den Dolder eens even op de kaart zetten. Sauzenhart van Nederland! Fantastisch. Wat ontzettend goed bedacht.’ Fluitend liep meneer Treulsta naar de deur, draaide zich nog even om en gaf een knipoog naar Chantal, of Daphne, of Marie-Louise. ‘Sauzenhart van Nederland. Meid, je hebt mijn hart gestolen hoor! Maak alles maar in orde, volgende week hoor ik graag van je hoe de zaken vorderen.’ En fluitend liep hij de gang in, Chantal, of Daphne, of Marie-Louise intens gelukkig, maar wel met couperose-vlekjes in haar hals achterlatend.

Herr Sauerkraut Neckermann

Ze kwam uit Argentinië en het vooroordeel werd meteen bevestigd. Toen ze vijftien werd had ze van haar ouders een neuscorrectie cadeau gekregen, en het moet gezegd, het zag er fraai uit. Overigens nog heel beschaafd, zo’n neuscorrectie als cadeau op je vijftiende, want meestal gaat het om borstvergrotingen. Maar afgezien van dit typisch Argentijnse detail was de vriendschap hartelijk en kon er op intellectueel niveau gepraat en gekletst worden. Natuurlijk kwamen ook de vooroordelen tegen Nederland en de Nederlanders regelmatig aan bod: de grote bek, het matige eten (even de prak naar binnen proppen), alles geprogrammeerd, de mannen mietjes en vrouwen die als koeien kinderen krijgen (stel je toch eens voor dat je geen pijn zou hebben). Nee, ze was blij dat ze haar eerste kind in een goed geoutilleerd ziekenhuis in Argentinië zou baren. Gegarandeerd een ruggeprik en geen primitief gedoe in huis.
Vooroordelen. Zijn ze waar? Mwah, waar rook is, is vuur, zou je kunnen zeggen. Je hebt een onuitgesproken vooroordeel en als je dan in een bepaald land bent of je komt iemand uit dat land tegen, dan zoek je meteen iets dat dat vooroordeel bevestigt, vaak zonder het te beseffen. En dus zijn alle Russen criminelen, Duitsers dikke worsteters, maar wel heel pünktlich, de Amerikanen nog dikker, Fransen arrogant, in Spanje is het mañana, en probeer maar eens een Belg tegen te komen die niet een beetje raar is. Geert Wilders had dit goed begrepen en dus was het een eitje om met een Polenmeldpunt te komen. Zo kennen we er nog wel een paar. Meldpunten voor lallende en dronken Britse toeristen, overlastgevende Russische patjepeeërs, piesende toeristen in de Amsterdamse binnenstad of Nederlandse hoofddoekjesdragers met een grote mond: roept u maar!
En toch, denkt menigeen, is het soms niet toch een beetje waar? Wat in ieder geval wel waar is, is dat vooroordelen ook wel eens niet waar zijn, simpelweg omdat het vooroordeel slechts een deel van de bevolking of groep betreft. Jarenlang was ik er trots op het Duitsland van Bildung en Bürgerlichkeit te mogen leren kennen. Ik had deelgenomen aan vrijwilligerskampen in antroposofische kindertehuizen en bezocht later in een andere constellatie mede-studenten in Hamburg en Oost-Duitsland. Literatuur, filosofie, theater, veel gediscussieer en lekker (biologisch verantwoord) eten. In Nederland werd ik altijd nijdig als de Duitsland-haat, ingegeven door Wereldoorlog II en natuurlijk het vermaledijde voetbal, weer eens de kop op stak. Want Duitsers waren meestal aardig, ze hielden van die Niederlande en Berlijn was een hippe stad. En dan omgekeerd. Op de Vlaamse zender zag ik een programma over het beste lamsvlees, en de presentator kon het echt niet verkroppen dat het beste lamsvlees toch echt van Texels lam afkomstig was. Nee, dat kon niet en al gauw werd er geschakeld naar de één of andere particulier in West-Vlaanderen die er zelf een paar lammeren op na hield en het vlees aan de lokale slager verkocht. Was bijna toch lekkerder dan Texels lam. Om nog maar te zwijgen van de Brusselse restauranteigenaar die besliste dat het enige lekkere eten uit Nederland Zeeuwse mosselen betrof en vooruit, een uitsmijter een enkele keer, waarom niet? Nederland en lekker eten bestaat niet als we de smaakpapillen van een Belg moeten geloven.

Het langzaam afbreken van vooroordelen gaat langzaam, maar soms zijn ze waar. Ooit stapte er een Duitser uit een vliegtuigje in de Sinaï woestijn om samen met ons reisclubje een tocht te maken en het vooroordeel was waarheid: dik, om niet te zeggen blubberig, en dat woestijneten bliefde meneer niet, en dus deed hij nog maar eens flink wat zuurkool op z’n worstje. De schnaps die hij in kleine flesjes had meegenomen deelde hij ruiterlijk rond, dat dan weer wel. Maar Herr Sauerkraut Neckermann was geboren.

Inmiddels weten een hoop Nederlanders dat Berlijn een hippe stad is, dat je in Frankrijk pizza kunt eten en de infrastuctuur in Spanje fantastisch is. Maar soms hé? Hij liep verdwaasd rond, op Schiphol. Een beetje dik, kaki-kleurig reishemd, witte varkenskop (met permissie), bezweet voorhoofd. Ken joe telll me where I ken vaind ze poliez? ‘Die Polizei ist drüben,’ antwoordde ik. Ik had met hem te doen, want hij was gerold. ‘Vielen Dank,’ antwoordde hij en sjokte unheimisch over Schiphol Plaza. Maar de gedachte dat ze juist hem hadden gepakt, omdat hij zo typisch Deutsch was, kon ik niet onderdrukken. Typisch, spreek uit tuupiesj.

Druiven, oliebollen, vuurwerk

In Spanje gaat het zo. Je zorgt dat je precies twaalf losse druiven onder handbereik hebt en wanneer de klok twaalf slagen slaat, slik je bij iedere slag een druif door, exact twaalf seconden lang. Als je dat allemaal goed gedaan hebt zal het komende jaar je voorspoed en geluk brengen. In het Latijns-Amerikaanse land waar m’n echtgenote vandaan komt,  stop je vóór dat de klok twaalf slagen slaat een biljet of wat munten in je schoen. Nadat  het nieuwe jaar is aangebroken, haal je het geld weer uit je schoen en het zal je in dat nieuwe jaar financieel voor de wind gaan. In Nederland overheersen oliebollen en vuurwerk. Naar verluid wordt per hoofd van de bevolking in Kampen, tot voor kort de  gereformeerde hoofdstad van Nederland, het meeste vuurwerk afgestoken, zo hoorde ik op de radio. Een ander land waar Oud en Nieuw passeert met kruitdamp en knallen is Denemarken. In Frankrijk is vuurwerk echter weer strikt verboden. Maar, zo werd in datzelfde radioprogramma gemeld, daar neemt het aantal auto’s dat rond Oud en Nieuw in de fik gaat, onrustbarende vormen aan.

Rituelen. Welke rituelen? Druiven, oliebollen, vuurwerk, een munt in de schoen? Of ook, maatregelen treffen. Inmiddels behoren vuinisbakken op een veilige plek zetten en het afplakken van de brievenbus ook tot de vaste rituelen. Jaren geleden kwamen we een keertje na het Oud en Nieuw vieren bij vrienden thuis en vonden een zwartgeblakerde deurbel en een rokende vuilnisbak voor de deur. Dat ik er niet eerder aan gedacht had. In Amsterdam, zo herinner ik me uit de tijd dat ik nachtdiensten draaide bij de toenmalige PTT, stonden tijdens Oud en Nieuw zowat alle papierbakken te roken, een enkele stond zelfs helemaal in de fik. Geen brandweer te zien natuurlijk, want die had wel wat anders te doen. Inmiddels worden alle papierbakken afgesloten en de brievenbussen van Post NL van speciale smalle gleuven voorzien.

Oké, we hebben het weer overleefd. Nu het jaar ‘13’ nog. Niks gewonnen in de Staatsloterij en gisteren de restanten van Oudejaarsavond opgegeten.  Straks nog even een oude oliebol opwarmen.     

 

Hakken

Ze kwamen gelukkig op tijd, de hakken. Hakken, voor de leek verklaard, zijn schoenen met hoge hakken en niet uitsluitend die verhogingen onder je hiel. Het woord ‘hakken’ is in dit geval dus een pars pro toto. M’n dochter had stad en land afgelopen om de juiste hakken te kopen die precies moesten passen bij haar galajurk. Er zijn hakken , zo legde ze uit, van vijf, acht, tien en zelfs vijftien centimeter. Helaas kon ze de juiste hakken niet vinden. Gelukkig leverden de ervaringen in het winkelcentrum voldoende expertise op om bij een bekend Duits postorderbedrijf (dat onlangs een prijs heeft gewonnen voor de meest irritante TV-reclame) de juiste hakken te bestellen. Het werden hakken van negeneneenhalve centimeter. Sinds de komst van de doos waggelt m’n dochter nu regelmatig hoog door het huis, want ze is natuurlijk wel zo slim om ze in te lopen.

En vandaag is dan de grote dag. Het kerstgala. Stress bij m’n dochter, die verkouden werd en hoestend naar school is gefietst. Maar dat kerstgala gaat door. Vanmiddag haren doen, opmaken en gekibbel tussen moeder en dochter. Gelukkig moet ik werken en hoef ik dochterlief alleen maar naar het juiste adres te brengen. Op dat adres wachten drie giebelende zenuwachtige vriendinnen die toch maar weer andere mascara op willen doen of het haar anders, en vier schouderophalende jongens die televisie kijken of zitten te gamen op hun smartphone. Daarna komt de limo voorrijden. De Hummer-limo is het niet geworden, want die was al weg. Dan maar een gewone limo, alle kosten gedeeld, twintig euro per persoon. ‘O ja’, zei een meneer van de school, aldus m’n dochter, ‘die limo kon de bocht niet halen om bij het jongerencentrum voor te rijden’. ‘Ach, dan loop je dat kleine stukje vanaf de bocht naar de ingang toch,’ zei ik. ‘Wat kan het jou verder schelen, die limo is toch betaald?’ ‘Ja, als het maar niet regent,’zei m’n dochter, ‘en het is natuurlijk leuker om bij de ingang uit te stappen.’ Inderdaad. Het scheelt weer een paar stappen gewaggel. Want reken maar dat die hakken uit gaan. Er is namelijk niet op te dansen, op die hakken. Dansen doe je namelijk gewoon op kousen of blote voeten.

Carmiggeltmannetje

De mooie Carice van Houten heeft gisteren de sleutel van het Glazen Huis omgedraaid. Drie discjockeys laten zich een aantal dagen en nachten opsluiten om continu, zonder te eten, en nauwelijks te slapen, verzoeknummers te draaien voor het goede doel. Dit keer gaat het om een actie van het Rode Kruis om babysterfte te voorkomen.

Fantastisch. Geweldig. Maar ik doe niet mee. Waarom? Omdat het niet nodig is. Dat vergt enige uitleg. Als er een schoolkind koekjes heeft gebakken en voor m’n snufferd staat om wat van die koekjes te verkopen ten behoeve van de actie in het Glazen Huis, zal ik graag een paar koekjes kopen. En als ze met een collectebus voor m’n deur staan, wil ik er wel wat munten in deponeren. Maar meer ook niet.

Vroeger werden bij ons thuis met de regelmaat van de klok tientallen collectebussen afgeleverd. M’n moeder zaliger mag van Onze Lieve Heer in de hemel honderd paar schoenen, en nog meer uitzoeken omdat ze zich de blaren heeft gelopen voor het goede doel. Het Koningin Wilhelmina Fonds (kanker), het Rheumafonds, het Gehandicapte Kind, het PIT (voor protestantse militairen), de Hartstichting, je kunt het zo gek niet noemen of m’n moeder ging op pad, en wij moesten mee. Hoe zwaar is jouw bus? werd er na afloop dan gevraagd. Veel losse centen betekende een zware bus, briefjes werden er in die tijd nog nauwelijks in de bussen gedeponeerd. Dat gebeurde wel als er met lijsten werd gelopen, bijvoorbeeld voor de Unie School en Evangelie. Want, zo was de filosofie, als de buren een gulden hadden gegeven gaf jij als gauw een rijksdaalder. Een rijksdaalder was een viezig, want veel gebruikt, blauwgrijs biljet van twee gulden vijftig.

Er wordt nog steeds gecollecteerd, maar het is niet meer te vergelijken met vroeger. Hele buurten worden tegenwoordig overgeslagen, simpelweg omdat er te weinig collectanten zijn. Maar ook omdat mensen minder geneigd zijn ’s avonds de deur open te doen. En het mannetje dat zo leek weg te zijn gelopen uit een verhaal van Simon Carmiggelt, een wat ouder figuur met een broek op hoog water, jas met glimmende kraag en bril anno 1938, die in een winkelcentrum met een  collectebus voor het Rode Kruis staat te rammelen, is echt uit het straatbeeld verdwenen.

Maar geld voor het goede doel bleef nodig. Dus na alle brieven die aan alle doelgroepen werden verzonden, de landelijke TV acties en de bedrijven die ook wel iets wilden doen, was het tijd voor de Bekende Nederlander. Eureka. Dat kwam mooi uit, want als Bekende Nederlander wil je je natuurlijk ook van je beste kant laten zien. Het Goede Doel als verlengstuk van je PR. En dus zien we Frits Wester in de weer met Stichting Hulphond, Nick en Simon voor Edukans (voorheen School en Evangelie) en draait de mooie Carice de sleutel om van de deur van het Glazen Huis. Maar Carice zal er geen mascaraborsteltje minder om kopen.

En die babysterfte dan? Daar moet wat aan gedaan worden. Maar ik kies met mijn zeer bescheiden budget voor dat kleine goede doel, dat geen PR-machine tot z’n beschikking heeft. En al helemaal geen CBF-keurmerk.

Dat wil ik ook!

Er was eens een tijd waarin we in niet al te nieuwe kleren rondliepen. We speelden allemaal buiten, televisie kijken deden we bij de buren verderop (Pipo de Clown of Dappere Dodo, de jongen die een beetje vies was moest altijd op de poef), we gingen nog niet met vacantie (met een c) en Koninginnedag was voor de protestanten.

Wat ons bond was dat we allemaal nog een beetje arm waren. Er waren wel rijke mensen (die hadden een auto en gingen met vacantie), maar die kwam je nauwelijks tegen.

Toen kwam er een tijd dat we allemaal een televisietoestel in huis kregen (van Philips, Blaupunkt of Erres), hier en daar begonnen vaders auto’s te kopen (die ze zaterdag wasten en soms met een hoes beschermden) en ook gingen we met vakantie. Naar de Veluwe of Zeeland en later zelfs naar Frankrijk of Spanje. Wat ons bond was dat we het allemaal beter kregen. Koelkast, auto, TV, vakantie: het was normaal, maar wat vooral normaal was, was dat onze vaders of opa’s werk hadden met een keurig salaris en dat werk hield pas op toen ze 65 waren.

 

Ergens in de jaren ’80 ging het mis, of, zo u wil, werd het anders. De tamelijke eenvormigheid van de maatschappij zoals we die in het Nederland van de jaren ’50 en ’60 en voor een deel nog in de jaren ’70 hadden gekend, verdween. Er kwamen buitenlanders, toen nog gastarbeiders geheten. En later ook asielzoekers, die eerst met open armen werden ontvangen maar later op moesten rotten. Vaders gingen met vervroegd pensioen, maar studenten kwamen er achter dat ze na hun afstuderen geen werk konden vinden. De criminaliteit nam toe –jazeker! Of het viel eigenlijk wel mee-  en iedereen was tenminste één keer in z’n leven overspannen.

 

Waar de één goed werk kon vinden en genoeg geld had, moest de ander om welke reden dan ook ieder dubbeltje omdraaien. Of omgekeerd, want goede en slechte tijden wisselden elkaar  af. Waar we met z’n allen in de jaren ’60 massaal TV’s of auto’s konden kopen, moet de één heden ten dage goed nadenken voor hij iets koopt, terwijl de ander er niet over na hoeft te denken.

 

Maar we leven in een dolle consumptiemaatschappij die ons  verordonneert dingen te kopen die we nodig hebben, om de simpele reden dat anderen die ook hebben. Dat bindt ons. En niet zeggen dat dat niet waar is, want niemand kan meer zonder internet of mobiel. Anderzijds moeten we ons steeds meer tegen die idiote dolheid wapenen. Ja internet, maar tot hoever? PC, laptop, tablet, smartphone? Wanneer kun je zonder? Je moet zonder wanneer je het niet allemaal kunt betalen. Maar probeer tegenwoordig nog maar eens iets te betalen zonder internet. En zo zijn er meer dingen. Vakantie? Nou dan ga je toch niet? Hm, maar iedereen gaat toch? En op middelbare scholen is het normaal om met de kinderen naar Parijs, Barcelona, Rome of Berlijn te gaan. Kortom, het moet en ‘dat wil ik ook’ denkt iedereen bij de laatste advertentie van de Mediamarkt. Je kunt niet meer zonder internet of smartphone. Het is een dilemma dat steeds meer mensen raakt, niet alleen de tot de Voedselbank veroordeelden, maar ook mensen die nog net de eindjes aan elkaar weten te knopen.

 

Wat je bijna zou willen is dat die niet aflatende voortgang van de techniek, in combinatie met die brei van commerciële dolheid eens een paar jaar zou stoppen. Dan doe je gewoon een paar jaar met je laptop en als hij kapot is laat je hem gewoon repareren. Maar het kan blijkbaar niet. En zo ontstaat er een tweedeling tussen de technisch voortdurend betrokkenen en zij die ergens in de maalstroom afhaken. ‘Dat wil ik ook!’ roepen ze niet meer. ‘Het hoeft niet meer zo nodig’, hebben ze er maar van gemaakt. Een versobering die duidelijk maakt dat de tweedeling tussen de digibeten en digitaal up-to-date types steeds groter wordt.

Roepdenken

Stel: je loopt over straat en je bent heel erg enthousiast. Of je bent heel erg boos. Of verontwaardigd. Niet zomaar over iets, maar over het doodschoppen van een grensrechter, de kwaliteit van de Bunschoter en Spakenburgse Courant, racisme in Kazachstan of het feit dat een Gesneden Volkoren Woeste Knoert beter is voor de darmen dan een halfje wit. Na de appels en peren uit de krant en de media in je hersenpan te hebben vermalen en er een goed doorwrochte analytische moes van te hebben gemaakt, weet je het zeker: zo zit het. Dat is mijn mening. En De Wereld Moet Het Weten. Dan ben je aan het Roepdenken. Je zou de meneer die net zijn hondje uitlaat wel beet willen pakken en tegen hem willen schreeuwen: zo zit het! Dat is zo! Maar je bent verstandig genoeg om die meneer met een kort knikje een goedenavond te wensen en loopt weer door over gracht, laan of plein.

Maar dat roepdenken, wat doe je ermee? Als je nu Tweede Kamerlid of hoogleraar Simultaan Nadenken of Bestuurder van het Instituut voor Serendipiteit was, dan schreef je een doorwrocht artikel voor de opiniepagina van een intellectuele courant. Maar je bent dat Tweede Kamerlid, die hoogleraar of bestuurder niet, dus zo’n artikel wordt toch niet geplaatst. En een Tweet of andere oneliner is natuurlijk alleen maar een kreet. Blijft over: de blog. Bij deze.

Sprokkelbejaarde

Vorig weekend stond er een huilerig stukje op de opinie-pagina van de NRC dat deze krant eens op zou moeten houden met het bashen van gepensioneerden. Want, zo was het verhaal, dankzij al die gepensioneerden floreren musea, schouwburgen en concertzalen. Aggut, wat schattig. Zoals iedereen weet die de laatste tijd wel eens een krant heeft opgeslagen of een nieuwsrubriek op de TV heeft gezien, is pensioen een luxe. Een verdiende luxe misschien voor velen die hard gewerkt hebben, maar tijden veranderen. De tijd dat je veertig jaar braaf en hard gewerkt had bij één of twee bazen om op je  65e met pensioen te gaan (‘En dat u maar een hele dure mag worden voor het pensioenfonds’) is echt voorbij.

Werkloos of moeilijk aan het werk komen in de jaren ’80 (‘wij hebben tweehonderd brieven op de vacature voor een leraar gehad’) (=geen of late pensioenopbouw), ontslag op latere leeftijd (=hoger pensioen valt weg vanwege rente op rente), een tijd in het buitenland vertoeft (geen AOW-opbouw), AOW-gat voor mensen die na 1950 geboren zijn (geen partnertoeslag), latere AOW-leeftijd: het zijn allemaal redenen waarom er steeds meer mensen zijn die niet of in ieder geval niet volledig met pensioen zullen gaan. Kortom, wij verwelkomen de sprokkelbejaarde. De sprokkelbejaarde is iemand van ergens tussen de 65 en 75 die het wel wat rustiger aan wil doen, maar die zijn of haar inkomen bij elkaar moet zien te sprokkelen met wat AOW, wat pensioen wellicht, en, inderdaad, werk. Het is dus belangrijk dat er meer en gunstige parttime banen beschikbaar zijn en dat er een relatief gunstig belastingtarief komt voor deze sprokkelbejaarden, die geen tijd (en geld) hebben om naar museum of concert te gaan. Want nadat zij folders hebben rondgebracht, ergens hebben opgepast of een adviesklusje hebben gedaan, zijn ze allang blij dat ze de stramme ledematen mogen strekken om te genieten van hun echt verdiende rust. (En dat is iets anders dan wel verdiende rust).

Jawel!

Surprisestress in alle gezinnen met kinderen in de bovenbouw van de basisschool afgelopen weekend, toch nog een gedichtje, in de winkelcentra is het jinglebell en heilige nacht stille nacht, Sinterklaas komt toch nog fauteuilzitten voor de kinderen en die traditie zullen we potjandosie potverdorie in Nederland behouden maar we laten de winkelcentra wel hun gang gaan met hun kerstverlichting sinds september, en moeten we al nadenken over het kerstdiner maar wat doen we dan met moeder of vader of allebei (doorhalen wat niet van toepassing is) en de jaarcijfers moeten nog af maar ik miste de bus en toen ik voor het afleesapparaat stond deed-ie niet ploep in één keer maar twee keer bliebliep dus het saldo was te laag de chauffeur was chagrijnig dus ik moest volgens de regels uitstappen naar een oplaadpunt, wat een koud, nat weer, net een ontdooiende vrieskist,  maar ik stond te rood toen de volgende bus en een kaartje gekocht à raison van vier euries en ik vond gelukkig wel een zitplaats wilde lezen maar werd gebeld er staat water in de kruipruimte van ons huis en we hebben lekker gezellig naar het junior eurovisiesongfestival gekeken (is dat een bekentenis?), Nederland was best hartstikke leuk en goed en er staat altijd file op de Overtoom vanwege de verbouwing van het Van Gogh in de Hobbelenmaarstraat en o ja dat lijkt me leuk ik ga een biografie schrijven volgende keer meer, als ik uitgesnotterd ben want ik ben snotsnipverouden, Met Andere Woorden: welkom op mijn site. Jawel!