Een leven als vriend
De memoires van Syb de Lange, de dominee die niet veroordeeld werd
Op 24 september is verschenen:
Een leven als vriend. Memoires van Syb de Lange (1930-2018),
dominee, studentenpredikant, bezorgd door Guillaume van den Berg.
Syb de Lange was dominee in Den Burg (Texel) en Deventer en kreeg als studentenpredikant aan de VU in Amsterdam bekendheid met zijn ‘Bijbelspelen’, eenakters waarbij hij op expressieve wijze de Bijbel las, of, zoals hij zelf zei, de Bijbel speelde.
Hij was een van de deelnemers aan een symposium over homotheologie in 1989 en de recensie in Trouw van de symposiumbundel met daarin zijn bijdrage ‘Christus en promiscuïteit’ leidde tot geweldige opschudding in behoudend gereformeerd Nederland. Er werd opgeroepen tot een veroordeling maar daar kwam het toch niet van. De affaire heeft hem zeer geraakt, maar niet gebroken, hij behield zijn strijdbare karakter.
Tot op hoge leeftijd zette hij zich in voor zijn medemens, in het bijzonder voor vluchtelingen. En hij bleef een verdienstelijk toneelspeler.
Ik was tijdens mijn studie jarenlang actief in het studentenpastoraat aan de VU en raakte bevriend met Syb de Lange. Ik interviewde hem over een langere periode, tot een paar maanden voor zijn dood in 2018.
Bent u geïnteresseerd in een exemplaar? Stuur een email naar: guidovandenberg26@gmail.com
Een leven als vriend. Memoires van Syb de Lange (1930-2018), dominee, studentenpredikant. Uitgeverij EON Pers Amstelveen.
ISBN 978 90 77246 92 4, 96 bladzijden. € 17,50 (excl. 1,50 als evt. bijdrage verzendkosten)
Geneuzel over pensioenen moet maar eens afgelopen zijn
Het moet anders. Dat is één van de lessen, als bijverschijnsel, van de coronacrisis. Moeten we wel doorgaan met het aandeelhouderskapitalisme? Moeten we niet toe naar een samenleving die meer in balans is, meer aandacht heeft voor zorg, onderwijs en cultuur? Moeten we, als de coronacrisis voorbij is, niet was strenger zijn voor bedrijven die ongebreideld winst maken en nog milieuvervuilend zijn ook?
De coronacrisis heeft er in ieder geval voor gezorgd dat we essentiële zaken, die we altijd als voldongen feiten hebben beschouwd, kritisch onder de loep zijn gaan nemen. De zorg, het milieu, de economie, het onderwijs: niets blijft onbenoemd. Wat mij betreft hoort een nieuwe, en vooral totaal andere discussie over de pensioenen daar ook nog bij.
De basis van het huidige pensioenstelsel in Nederland is een vorm van beschaving. Wanneer je een leven lang gewerkt hebt, en je bereikt een zekere leeftijd, maak je plaats voor een jongere generatie en is er geld beschikbaar om in relatieve gezondheid van je oude dag te genieten. Maar wat door vorige generaties met moeite is bevochten, is zo langzamerhand een onaantastbaar recht geworden. Ook is er sprake van scheefgroei. Waar de ene gepensioneerde gerust verwend genoemd mag worden, moet de andere de eindjes aan elkaar knopen. Maar de huidige discussie blijft steeds maar uitgaan van dat fait accompli: op zekere leeftijd ga je met pensioen en dan ga je weg en is het genieten geblazen, of je doet vrijwilligerswerk of wat dan ook.
Nog altijd worden medewerkers die jarenlang bij een bedrijf of instantie hebben gewerkt met het nodige bazuingeschal uitgeleide gedaan. Het pensioen is hun van harte gegund. Maar wat tegenwoordig ook steeds meer bekendheid geniet is dat er – bijvoorbeeld in het wereldje van cultuur en journalistiek – naast de gelukkigen met een vast contract ook talloze free-lancers rondlopen. Het inkomen moet op verschillende en vaak onregelmatige wijze bij elkaar gekrabbeld worden. Voor velen geldt dat het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd enige financiële verlichting biedt, maar zeker geen totale financiële zekerheid. Doorwerken, misschien op een lager pitje, maar wel door, luidt dus het parool.
Zelf behoor ik tot de generatie die –toegegeven- eindeloos lang over een universitaire studie kon doen. Maar voor velen van mij was het een hard gelag om er in de jaren tachtig van de vorige eeuw achter te komen dat niemand op al die historici, neerlandici, gogen en logen en noem maar op zat te wachten. Tachtig brieven op een vacature voor leraar geschiedenis: het was geen uitzondering. Mijn studiegenoten werden ober, huisman, telefonist of medewerker in een museum; of ze waren dat al, omdat ze dat werk deden als werkstudent. Waar het op neerkomt is dat het huidige pensioenstelsel nog steeds teveel gebaseerd is op het oude gegeven van een jarenlang vast contract dat een redelijk goed pensioen oplevert. Met de coronacrisis is ons nog duidelijker geworden dat er heel veel mensen in Nederland geen vast contract hebben en hun inkomen kwijt zijn. Om over een goed pensioen later maar te zwijgen.
Les één van een totaal ander inzicht op een nieuw pensioenstelsel zou moeten zijn dat we op een meer fluïde manier om moeten kunnen gaan met de AOW-leeftijd en pensioenleeftijd – de kenners weten inmiddels dat dat twee verschillende zaken zijn. De discussie over een latere AOW-leeftijd loopt al, maar belangrijker is dat er daadwerkelijk wat wordt gedaan aan mogelijkheden voor ouderen – die dat willen en kunnen uiteraard – om door te werken of een (parttime) baan te vinden; en niet alleen als suppoost of verkeersregelaar.
Les twee zou moeten zijn dat per direct het leenstelsel voor studenten wordt afgeschaft. Het leenstelsel zadelt een jonge generatie op met hoge schulden en het is maar de vraag of ze die schuld na hun studie af kunnen betalen. Niet iedereen wordt specialist of topadvocaat. Daarnaast zijn er veel ouders – met een goed of minder goed pensioen – voor wie de studie van hun kinderen een financiële last is, die ze overigens meestal graag dragen in het belang van hun kinderen.
Les drie zou moeten zijn dat het niet alleen zou moeten gaan over de dekkingsgraad van pensioenen, hoe belangrijk ook. Pensioenfondsen zijn de grootste beleggers en gepensioneerden zouden zich actiever bezig moeten houden met de vraag hóe hun geld wordt belegd. Heb ik een mooie oude dag omdat mijn pensioenfonds belegt in winstgevende wapenindustrie?
De coronacrisis leert ons dat ouderen extra kwetsbaar zijn voor een gevaarlijk virus. Zij verdienen bescherming en hebben recht op een fatsoenlijk leven. Maar wat de coronacrisis ons ook leert is dat er pijnlijke verschillen bestaan tussen bevolkingsgroepen en dat vraagt om een nieuwe discussie over solidariteit. Solidariteit tussen generaties bijvoorbeeld. De pensioendiscussie zou dus niet moeten gaan om ‘krijg ik wel genoeg?’ maar om: bestaat er een mogelijkheid op fatsoenlijke herverdeling?
(04052020)
Coronacrisis
CORONACRISIS
Heel Holland klust
en sopt en boent
maakt schoon
rent naar een bouwmarkt
zoekt een schroef.
Men verveelt zich
sopt en boent, lapt ramen
wat moet ik? Want
Gij Zult U Nuttig Maken
en ik gesjeesde nietsnut
lees Camus, De Pest
om mijn gedachten te verwijlen
bij arts en zieke
ver weg dichtbij
Maar nutteloos –
Heel Holland sopt en boent
(26032020)
Hoop in tijden van de pest
Hoop in tijden van de pest
(en het ongelijk van Rutger Bregman)
Het meest verontrustende aan de Coronacrisis is dat het veel slechte eigenschappen van de mens naar boven brengt. Het denkende dier mens begint meteen zoveel mogelijk te graaien om maar vooral niet zonder te zitten. Toen het duidelijk was dat de Coronacrisis een ernstige en serieuze zaak was, keek ik onthutst naar de volledig lege schappen in de supermarkt bij mij in de buurt. Maar er was hoop: in de andere supermarkt was nog wel het één en ander te vinden. Het verschil: de eerste supermarkt heet Albert Heijn, en daar kopen de meer welvarende mensen. Ze hebben geld zat en dus kopen ze meteen maar zoveel mogelijk, zonder op de portemonnee te letten. De andere supermarkt heet Vomar; daar kopen de wat minder bemiddelde mensen. En ik veronderstel dat minder bemiddelde mensen niet meteen alles kunnen leeggraaien, omdat ze op de centen moeten letten.
Het is een beetje somber, maar het lijkt er op dat ook in tijden van crisis de rijken als vanouds weer in de eerste plaats aan zichzelf denken. Een harde eeuwige waarheid, of is er toch nog hoop?
Een paar maanden geleden lazen we in mijn Non-fictie leesclubje het boek ‘De meeste mensen deugen’ van Rutger Bregman. Nadat iedereen z’n zegje had gezegd bleek dat de helft van het gezelschap van oudere intellectuelen het wel een goed boek vond; de andere helft vond het minder. Ik behoorde tot de laatste groep, want ik vond het gewoon een irritant boek.
Kort samengevat stelt Rutger Bregman dat wij heden ten dage een te negatief mensbeeld hebben en dat, heus, de meeste mensen deugen. Hij komt met talloze voorbeelden van experimenten in universiteiten die in de literatuur een negatief eindresultaat geven, maar die, na zijn onderzoek, toch een ander beeld geven. Met andere woorden: de hoogleraren of projectleiders begonnen in de voorbeelden van Bregman hun psychologische experimenten met een negatieve vooringenomenheid en dat moest wel leiden tot een eindresultaat dat laat zien dat de mens slecht is. Maar Rutger Bregman laat zien dat het probleem juist de negatieve vooringenomenheid is.
Het irritante aan het boek is dat domineeszoon Bregman de bekende preektruc heeft toegepast en zo wandelt hij van het ene preekje naar het andere. Voor wie nog nooit in een kerk is geweest (en dat zijn er tegenwoordig heel veel), een gemiddelde preek gaat als volgt: dominee begint met wat algemeenheden (ik las in de krant, ik zag op de televisie, iedereen zegt dit of dat, wat is het toch een toestand in de wereld enzovoort) en daarna slaat hij de bijbel open (‘er staat geschreven’) en geeft vervolgens een uitleg, die net weer even een ander beeld geeft dan…in de krant, op de televisie enzovoort. Amen. Zo begint Bregman zijn boek met het verschijnsel dat iedereen denkt, dat wanneer een vliegtuig is neergestort of na een noodsituatie is geland, de passagiers in paniek over elkaar heen gaan buitelen om maar zo snel mogelijk bij de uitgang te komen. Nee hoor, zegt een hoogleraar uit Groningen die Bregman heeft geïnterviewd, helemaal niet waar. Het blijkt dat mensen elkaar wel degelijk rustig de gelegenheid geven om bij de uitgang te komen. Ik weet niet waar deze hoogleraar de wijsheid vandaan heeft gehaald, maar hij heeft blijkbaar nog nooit van het woord paniek gehoord. Akkoord, er zullen veel situaties zijn geweest waarbij mensen elkaar wel degelijk de ruimte lieten, maar zelf heb ik andere ervaringen. Ooit stond ik op de boot van Algeciras in Spanje naar Tanger in Marokko. Na aanleg aan de kade begon de mensenmassa enorm te dringen om maar zo snel mogelijk van de boot af te zijn, teneinde een goed plekje in de wachtende trein naar Casablanca te kunnen bemachtigen. Bij de uitgang op de boot stond slechts één (één!) douanebeambte om de paspoorten te controleren. Geduw en getrek, ik hapte naar adem. Met een vrouw die naast mij stond begonnen we Les enfants! Les enfants! te roepen, omdat kinderen geplet dreigden te worden. Het kwam uiteindelijk toch goed, maar ik was doodsbang.
De berichten van mensen die gedood zijn terwijl een mensenmassa in paniek naar een uitgang holde, geduwd of geperst werd, zijn legio: bij brand in een disco of na paniek in een stadion. De discussie of rampberichten teveel aandacht krijgen terwijl dingen die goed gaan niet in het nieuws komen, zullen we maar even laten voor wat het is. De kernvraag blijft: is de mens over het algemeen slecht, of deugen de meeste mensen toch, zoals Bregman stelt.
Laten we eens een paar mensen als voorbeeld nemen, die over het algemeen als ‘goed’ bekend staan. Ik begin bij Martin Luther King. King staat bekend als de man die als geen ander het vraagstuk van het racisme aan de orde heeft gesteld. Onverschrokken en geweldloos bestreed hij de segregatie in het zuiden van de Verenigde Staten. In 1964 kreeg hij de Nobelprijs voor de vrede, maar in 1968 moest hij zijn strijd met de dood bekopen. Wie wel eens in het leven van King is gedoken, weet dat het bepaald geen heilige was. De baptistendominee was een rokkenjager die tijdens zijn vele reizen door de VS hoeren naar zijn hotelkamer liet komen en zijn favoriete hobby was, samen met medestrijder dominee Abernathy, het tappen van schuine moppen. Het was de tijd van de strijd tegen het communisme en FBI-directeur J.Edgar Hoover liet stiekem opnames maken toen Martin Luther King met een hoer in bed lag om de dominee van de arme zwarten te compromitteren. Hoover liet zo’n bandopname waarop het gehijg van King duidelijk te horen was bezorgen bij Coretta King, de echtgenote, precies op het moment dat zij net herstellende was van een vervelende ‘damesoperatie.’ Maar Coretta hield zich groot en bleef achter haar man staan. Misschien had Coretta King wel een standvastiger karakter dan haar echtgenoot en wellicht heeft zij daardoor Martin Luther King als symbool van de strijd tegen het racisme weten te handhaven. Hoe het zij, Martin Luther King was geen heilige maar een absoluut feit is dat hij als geen ander de strijd tegen het racisme heeft vertolkt. Hij ging verder waar anderen zich neerlegden bij de gegeven situatie.
En dan, Nelson Mandela. Nelson Mandela, het symbool van de strijd tegen de Apartheid staat bekend als de man die na 29 jaar gevangenschap de boodschap van verzoening predikte. Maar ook Mandela was geen heilige. Nog altijd is er discussie over het feit dat hij aanvankelijk het geweld niet schuwde in de strijd tegen Apartheid en ook hij liet in zijn privé-leven steken vallen. Maar toch. Ook Nelson Mandela ging verder waar anderen zich neerlegden bij de gegeven situatie. Consequent verzette hij zich tegen de misdaad van de Apartheid en was bereid zijn leven te geven voor het recht om te leven in vrijheid. En éénmaal vrij predikte hij verzoening.
En zo zijn er vele andere voorbeelden. Moeder Teresa in India kan gekenschetst worden als een stijle, fanatieke katholieke gelovige die tegen abortus was, maar ze deed wel wat gedaan moest worden en zorgde voor massale zorg voor de allerarmsten. Dat ze heilig verklaard werd door Rome betekent nog niet dat ze een heilige was. De Aspergerpuber Greta Thunberg mag voor alles en nog wat uitgemaakt zijn door smalende commentatoren (‘klimaatsmurf’), ze heeft het toch maar voor elkaar gekregen dat we nu (veel meer) aandacht hebben voor de opwarming van de aarde.
Racisme is niet normaal, armoede is niet normaal, klimaatverwoesting is niet normaal. Het feit dat dat weer eens klip en klaar wordt gezegd hebben we te danken aan onvolmaakte mensen als Martin Luther King, Nelson Mandela, Moeder Teresa en Greta Thunberg. En er zijn natuurlijk talloos vele andere voorbeelden. Mensen uit het verzet in de Tweede Wereldoorlog, communist of gereformeerd of wat anders, dissidenten uit voormalige Oostbloklanden of communistische priesters in Latijns Amerika. Mensen die deugen of gedeugd hebben. Maar het zijn er maar een paar en natuurlijk zijn er op ieder niveau goede mensen die deugen, de vraag is of zij voldoende zijn om de gekte te keren.
De gekte van vandaag is de pest, ook coronacrisis genoemd. Mensen die deze gekte trachten te keren zijn dokters, verplegers, ambulancebroeders en apothekers. Ze doen wat ze moeten doen, net als de anti-held in De Pest van Albert Camus, dokter Rieux die gewoon doorgaat met het bestrijden van de epidemie omdat er geen andere keuze is. Er is geen andere keuze dan zieken te verzorgen, medicijnen te verstrekken, les te geven, het land te bewerken, de supermarkt te bevoorraden, branden te bestrijden, de orde te bewaren of de post te bezorgen (dat laatste zeg ik als pensioengatpostbode in alle bescheidenheid).
Geen andere keuze, dat betekent dus dat we nu eens niet kiezen voor ons kapot te consumeren, nog meer winst te maken op de Zuidas of naar dat ene restaurantje te vliegen in Zuid-Oost Namibië wat ons in de bijlage van het FD was aangeraden. Laat de Coronacrisis een blessing in disguise zijn dat het nu eens afgelopen moet zijn met het feit dat er een kleine wereldelite is die zich doorlopend verrijkt en muren om zich heen bouwt om zijn of haar belangen te verdedigen tegen de armen die ook een stukje van de koek willen. Laat het nu eens afgelopen zijn met de plundering van het klimaat. Maar er zijn -blijkbaar – altijd onvolmaakte mensen nodig om dat weer eens duidelijk te maken. Mensen die deugen.
23032020
Homo Deus: een schokkend nieuw inzicht (maar waar blijft de humor?)
De mens zal zijn autonomie verliezen. Net zoals het dier, dat, zoals bekend wel degelijk gevoel heeft en pijn kan leiden, afhankelijk is van de mens, zal de mens op zijn beurt geheel onderworpen worden aan het algoritme van de computer. Dat voorspelt de Israëlische hoogleraar Yuval Noah Harari in zijn bestseller Homo Deus.
Niemand die vandaag de dag een boekwinkel binnenloopt kan er omheen. Stapelshoog grijnzen de bestsellers van Harari je tegemoet. In tientallen talen worden z’n bestsellers met tienduizenden tegelijk verkocht. Een megahit, en terecht, want Harari stelt de juiste vragen.
In Homo Sapiens stapt Harari met zevenmijlslaarzen door de wereldgeschiedenis. Op fascinerende wijze vraagt hij zich af: waarom is de Neanderthaler uitgestorven en heeft Homo Sapiens het wel overleefd? Waarom is de jager/verzamelaar op een gegeven moment met landbouw begonnen? Waarom zijn we op een gegeven moment geld gaan gebruiken? Waarom zijn we de zeeën overgestoken? Enzovoort.
In Homo Deus gaat hij nog een stapje verder. Op een gegeven moment heeft de mens zich dusdanig ontwikkeld, zo stelt Harari, dat er een duidelijk onderscheid kwam tussen mens en dier. Het dier werd afhankelijk van de mens. Het wereldbeeld van de mens werd vervolgens eeuwenlang bepaald door een kosmische afhankelijkheid, dat wil zeggen, de mens waande zich een onderdeel van een werkelijkheid die kosmisch (of zo u wilt religieus) bepaald werd. Dat kun je heel breed uitleggen, en varieert van ‘ik heb een moeilijk leven gehad maar als ik dood ben ga ik naar de hemel’ tot ‘deze oorlog is verschrikkelijk en ik heb daarbij mijn beide benen verloren, maar het is toch voor het goede doel, voor Volk en Vaderland.’ Maar ook die manier van denken ging op de schop, en dat kwam, aldus Harari, door het Humanisme. Het gaat om de eigen ervaring van de mens als zodanig. Oorlog is dus onzin, en Harari adstrueert dat met voorbeelden uit de kunstgeschiedenis. Gaat het bij schilderijen uit bijvoorbeeld de zeventiende eeuw om krijgsheren die hoog te paard zitten en als helden worden afgebeeld, in de twintigste eeuw zien we schilderijen van soldaten die hol en verdwaasd uit hun ogen kijken en de zinloosheid van het krijgsbedrijf uitbeelden.
Harari onderscheidt drie vormen van Humanisme: het liberalisme, het socialisme en wat hij het ‘evolutionair humanisme’ noemt. Bij het liberalisme gaat het om de vrijheid van de mens. Mooi die vrijheid, stelde bijvoorbeeld Karl Marx, maar je hebt er niets aan als je hard moet werken in een fabriek en te weinig verdient om fatsoenlijk te kunnen eten. De evolutionair humanisten zien de wereld als een jungle waarbij de ‘survival of the fittest’ geldt. De sterke krachten moeten juist gesteund worden, anders verzwakt de mensheid als geheel. In z’n extreme vorm vond het evolutionair humanisme een uitlaatklep in ideologieën als het fascisme en nazisme. Maar ik kan het niet nalaten om ook Thierry Baudet te noemen met zijn verlangen naar een ‘boreale (Arische?) wereld’ en z’n geklets over ‘homeopatische verdunning’.
Maar ook aan dat tijdperk van humanisme komt een einde. Met overtuigende argumenten en voorbeelden stelt Harari dat niet alleen de computer werkt volgens een algoritme, maar ook de mens. De eerste reactie van zeer veel mensen op de voorspelling dat de computer alles wat de mens vermag kan overnemen, en dat we een tijdperk binnengaan waarbij de mens zijn autonomie verliest, is altijd: het bewustzijn! Dat heeft een computer niet! En wat de denken als het maken (scheppen) van kunst, van muziek? Ook daar heeft Harari een antwoord op. Ook hier weer komt hij met overtuigende voorbeelden dat de mens ten diepste volgens algoritmes werkt. Hij geeft voorbeelden van proeven met de linker- en de rechter hersenhelft: de ervarende helft en de verhalende helft. Uiteindelijk blijkt dat de mens, door de verbinding tussen die twee helften, niet altijd meer helder heeft wat hij nu werkelijk ervaren heeft en wat hij zicht herinnert. Wat hier van zij: wat de mens kan, kan een computer ook. Een computer kan mooie symfonieën maken waarvan de toehoorder beslist niet weet dat de muziek door een machine is gemaakt. Een diagnose van een ziekte maken kan een computer ook, en zelfs beter: ziektegeschiedenissen, DNA, kennis van verschijnselen: de computer weet het allemaal en maakt de overgrote meerderheid van artsen overbodig.
Homo Deus is een briljant en overtuigend boek dat je lang bijblijft. Min of meer onthutst leg je het weg en je vraagt je af: zal het echt zover komen? Die vraag stellen is al belangrijk en of het de kant opgaat die Harari voorspelt is natuurlijk niet zeker, omdat geschiedenis een open proces is en (nog) alle kanten op kan gaan; en dan hebben we het nog niet eens gehad over oorlogen en natuurrampen. Maar dat we steeds meer autonomie afstaan aan het algoritme van de computer staat als een paal boven water. En ook zoiets als ‘bewustzijn’ blijkt dus niet meer een valide argument te zijn dat het allemaal zo’n vaart niet zal lopen. Tot slot: hoe zit het dan eigenlijk met humor? Hét kenmerk van humor is toch onvoorspelbaarheid? En als een computer ergens een hekel aan heeft, is het onvoorspelbaarheid. Zou de mensheid dan tenminste toch nog iets overhouden wat hem onderscheidt; niet alleen van het dier, maar ook van, ja wat eigenlijk?
08042019
Sinterklaas een kinderfeest?
Na mijn financiële beslommeringen via de website van de bank te hebben afgehandeld, vraagt mijn bank dagelijks een kleine enquête in te vullen. Hoeveel geld besteedt u dit jaar aan Sinterklaas? was de vraag een paar dagen geleden. Het exacte percentage ben ik vergeten, maar rond de 45 procent antwoordde ‘helemaal niets.’
Dat antwoord weerspiegelt duidelijk, dat Sinterklaas geen volksfeest meer is, want dat was het: een nationale traditie Tot ongeveer vijfentwintig jaar geleden vierde heel Nederland Sinterklaas. Niet alleen op de scholen werden Sint en Piet binnengehaald, ook op bedrijven, sportverenigingen, kerkelijke clubs en de zangvereniging kwam de goedheiligman langs. Jong en oud wierpen zich op de surprise en het met een lach en een traan en een kwinkslag produceren van een gedicht. De Sint is weer in het land en hij geeft met gulle hand. De Sint die zat te denken wat hij dit jaar aan Marietje zou gaan schenken. Ergens in de jaren ’90 van de vorige eeuw kwam daar echter de klad in. De overweldigende tsunami van het (Angelsaksische) Christmas vieren bereikte langzaam maar zeker, ook vóór 5 december de etalages van de warenhuizen. Want hoe was dat vroeger: tot en met 5 december waren alle etalages op Sinterklaas gericht, en pas daarna begonnen de voorbereidingen voor het kerstfeest. Wel zo duidelijk.
Maar Sinterklaas is een beetje verschrompeld. Hij wordt alleen nog maar overeind gehouden door de basisscholen en de NOS, die voor een bedrag van rond de één miljoen euro per jaar de intocht mag organiseren en uitzenden. Dat komt allemaal doordat de Nederlander alles wat sluipenderwijs uit de westerse (lees: Amerikaanse) cultuur komt overwaaien, gretig accepteert. En dus praten we vooral Engels, bijvoorbeeld op de universiteit of het bedrijf, en importeren we dat idiote Halloween.
Sinterklaas een kinderfeest, nou en? De wereld verandert en reeds in de jaren ’70 van de vorige eeuw waren er discussies op de televisie dat Zwarte Piet moest verdwijnen, omdat negers (zo heetten ze toen) voor Zwarte Piet werden uitgescholden. Later waren er meer van die discussies (‘Zwarte Piet, zwart verdriet’) maar die sloegen niet aan. Waarom niet? Heel simpel: er waren toen gewoon nog niet zo veel donkere mensen in Nederland. En nu er dus meer donkere mensen in Nederland zijn, worden die ook meer uitgemaakt voor ‘Zwarte Piet’. Terecht dus dat de discussie over Zwarte Piet wordt gevoerd, maar wie beweert dat dat ‘flauw’ is omdat het om een kinderfeest gaat, heeft het niet helemaal bij het rechte eind. Want het was jarenlang een volksfeest.
De verdedigers van Zwarte Piet die zwart moet blijven zijn dus een beetje laat met hun strijd. Ze hebben jarenlang het volksfeest laten wegkwijnen en beginnen nu te piepen dat Zwarte Piet hun vriend is en niets te maken heeft met racisme. Sterker nog, ze negeren het democratische recht van een ander. De roomblanke nazaten van Grote Pier hielden op zaterdag 18 december op levensgevaarlijke wijze in Friesland bussen tegen met mensen die van hun democratische demonstratierecht gebruik wilden maken. Het lijkt wel op een flauwe echo van de freedom-riders in de Verenigde Staten die in de jaren ’60 van de vorige eeuw vanuit het noorden naar het zuiden trokken om, zwarten en witten tezamen, in gesegregeerde zwembaden te springen en in café’s bestellingen te doen die alleen voor blanken waren bestemd. Het leidde tot protest, geweld en nog veel erger. De geschiedenis is bekend. Maar in Nederland gebeurt alles later, veel later. Per slot van rekening behoort Nederland tot de landen die als één van de laatsten de slavernij heeft afgeschaft.
De literaire asielzoeker
Er zijn tegenwoordig meer schrijvers dan lezers. Op dit moment, as we speak, vertrouwen duizenden, zo niet miljoenen mensen in Nederland hun fantastische ideeën toe aan het geduldige papier of de zachtzoemende laptop. En dan, daar, aan de andere kant van de wereld, na een lange tocht door de woestijn van het nachtenlang schrappen, herschrijven en redigeren wacht het Beloofde Land. Maar eerst nog even de zee oversteken. Het bootje van post of email moet het geniale werkje zorgvuldig vervoeren. Maar tijdens die tocht naar het Beloofde Land, ook wel Uitgeversland geheten, verdrinken vele werkjes al in de zee. De post wordt niet bezorgd of de uitgeversmailbox raakt verstopt. Voor de werkjes die wel het Beloofde Land bereiken geldt de barre ontnuchtering. ‘Blijf liggen hier op de kade, en verroer je niet, blijf op de stapel, of kwijn weg in de mailbox,’ is de boodschap. Fatsoen is er nauwelijks bij. Het uitroepen van ‘ga toch terug man’ komt nog net niet over de lippen; soms wel de vermoeide uitspraak: ‘wij willen u niet en wij wensen u succes op een andere kade.’ Op al die ondoorgrondelijke wijsheden die de uitgeversmaffia nog wel eens wil afscheiden zijn natuurlijk wel uitzonderingen. Geld, bijvoorbeeld. Wie een acceptabel werkje heeft gewrocht, en een bedrag tussen de drieduizend en zevenduizend euro kan neertellen, heeft een goede kans bij een respectabele uitgever terecht te kunnen. Want met dat geld zijn de grootste risico’s van de kosten die misschien niet worden terugverdiend meteen al afgekocht. Een andere uitzondering: u bent reeds een bekende Nederlander. Dan hoeft u niet eens te kunnen schrijven, dat doet een ander voor u. Of u bent Correspondent. U harkt in een lang weekend wat oud werk bij elkaar, lardeert dat met wat anekdotes, een recept en een bijzondere toeristische tip en voilá! Tot slot: tja, dat ene werkje van die mooie blonde Hollandse meid (doet het goed op TV) die door haar oud-gereformeerde opa op haar veertiende op een zondagmiddag tussen de korenbloemen in haar billen werd geknepen, ehm, dat zou misschien wel kunnen.
Er is hoop voor de literaire asielzoeker. Hij (of zij) kan zelf z’n werk uitgeven bij een Printing-On-Demand-uitgeverij of het zelfs helemaal alleen doen, in eigen beheer. Toegegeven: u wordt uitgegeven met links van u de diepdoorvoelde gedichtenbundel ‘God houdt van jou en blijft je trouw’ en rechts van u het ontroerende ‘Mijn kind had Teennagelkanker. En overleefde het.’ Kortom, denk maar niet dat u serieus wordt genomen door het Bespreekgeteisem (Boudewijn Büch). En toch: wat er in zit moet er uit. En wat is kwaliteit? Literatuur gaat ook over smaak. Zo is literatuur voor vrouwen en non-fictie voor mannen. Vraag maar eens rond in uw omgeving. En er zijn sprookjesliefhebbers en er zijn sprookjeshaters. De één walgt van de bombastische taal van Adri van der Heijden, de ander loopt er mee weg. De perfecte verhalen van Harry Mulisch zijn voor de één gemaakt door een genie, de ander vindt het te geconstrueerd. Dus wat er moet gebeuren is simpelweg de democratisering van de literatuur. Vergelijk het met een reisbureau. Er zijn er nog wel een paar, maar echt nodig zijn ze niet meer, want de mensen doen het zelf, tenzij ze iets heel speciaals willen. Zo zal het ook gaan in uitgeversland. Het zal zeker nog een tijd duren, maar de literatuurmaffia, die alleen maar aandacht schenkt aan wat De Uitgeversbranche bedenkt en organiseert, zal zich ooit een keer verslikken in haar eigen naar binnen gerichte vergrijsde navelstaarderij. Dus dames en heren, geef de moed niet op. Schrijf!
Ween o heer! (Drs. P overleden)
Ween O Heer! (Ode aan Drs. P)
Wij staan hier aan de oever van ons machteloos’ bestaan
De andere oever is daarboven, waar men ooit heen zal gaan
Daarboven zijn we nu nog niet, want we zijn nog hier,
Maar als we daar dan zijn, missen we toch wel wat vertier
Sommigen geloven dat je terugkeert, dat je re-ïncarneert
Maar word je dan niet moedeloos, als je wederkeert?
De één die wil naar boven, is het leven moe
De ander zou nooit willen, het leven lacht hem toe
Het is een refrein, dat u goed onthouden moet,
Priester, pastores, dominees: ze preken alsof het er toe doet:
Ween O Heer!
Ween O Heer!
Ween O Heer!
Ween O Heer! (2X)
De meesten gaan naar boven, sommigen komen weer terug
Een goed mens zal gaan loven, een ander wordt slechts mug
Maar als we gewoon maar accepteerden, dat dood is dood en weg is weg
Dan had je minder gejammer, een rotleven was gewoon pech
Dat zou dan weer zo somber zijn, waar is dan toch de hoop?
Als je die niet hier vindt, dan toch wel in de hemelbiotoop?
Zo wordt er dus eeuwenlang gebeden, gepreekt en gedelibereerd,
Zeker weten we het nog steeds niet, dus wordt het tijd dat u zich bekeert:
Ween O Heer!
Ween O Heer!
Ween O Heer!
Ween O Heer! (2X)
En als we dan weer iemand begeleiden naar het einde of het eeuwige bestaan
Dan denken we na over de zin van ’t leven of waar wij henen gaan
Waarom zijn wij hier op aarde, doet ons bestaan er toe?
Vraag het al die mensen, die reeds gestorven zijn, een waarheid als een koe:
Ik weet het niet, ik weet het niet, dat is het enige wat telt
Ze roepen het van boven en van onder, het wordt alom gemeld
Zo denken wij nu allen, en wie iets zeker weet is het toch vreemd
Dat die ander die absolute zekerheid maar steeds niet tot zich neemt:
Ween O Heer!
Ween O Heer!
Ween O Heer!
Ween O Heer! (2X)
De aarde is vol,
ik zeg: de aarde is vol
Kom niet terug mensen,
de aarde is vol.
Blijf toch daarboven
U ziet toch dat de aarde vol is.
Toe nou mensen, kom niet meer terug op aarde.
Blijf toch weg mensen,
Dat loopt nog verkeerd af,
Wees nou verstandig mensen
(Uit: Ver trekken de treinen. (Guillaume van den Berg, uitgeverij Boekscout 2011)
(‘ Waarde mijnheer van den Berg. Ontvang hierbij mijn welgemeende dank voor uw onderhoudende variant op het nummer Veerpont. H. Polzer, 12-03-2013’)
Je ne suis pas Charlie
Binnen in mij raast en tiert het. Ik ben kwaad, verontrust en eigenlijk ook wel bang. Twee fanatieke idioten hebben op koelbloedige wijze in Parijs tien journalisten en twee agenten doodgeschoten. Later vermoordde een ander in een Joodse supermarkt nog eens vier mensen.
Het islamistische geweld staat weer helemaal boven aan de agenda.
Het is verschrikkelijk wat er is gebeurd en het is en was zaak zo snel mogelijk stelling te nemen tegen deze terreur. Toen het nieuws bekend werd was het Geert Wilders met z’n mislukte Mozartkop die het momentum direct begreep: ‘Het is oorlog,’ verklaarde hij zo’n beetje als eerste politicus op televisie. Rutte kwam met een schriftelijke verklaring. Gelukkig was er later ook burgemeester Aboutaleb van Rotterdam die in perfect Frans z’n solidariteit verwoordde.
Veel mensen, ook in Nederland, gingen de straat op om nadrukkelijk uitdrukking te geven aan hun verontwaardiging over deze afschuwelijke misdaad en door het schreeuwen van ‘Je suis Charlie’ solidariteit te betuigen met het vrije woord. Ik was er niet bij. Ik had andere dingen te doen, maar ook ga ik meestal niet naar dit soort manifestaties, omdat je nooit weet of je meegenomen wordt in een massa die dingen schreeuwt waar je later niet achter kunt staan.
Charlie Hebdo heb ik nooit gelezen omdat ik niet alle tijdschriften van de wereld kan lezen. In mijn studententijd had ik een abonnement op Propria Cures. Dat hoort als student. Gnuivend besprak ik met mijn buurman onder het genot van een glas bier de idiote stukken uit dit gediplomeerde afzijkblad, bijvoorbeeld over een neukende Beatrix die tegen Prins Claus (op een bijgevoegde tekening met hakenkruis) zegt dat ze geen zin heeft in Kroningsdag omdat haar schoenen knellen. Later hadden we Theo van Gogh die op diverse media anderen kankers en tumoren toewenste of ze naar de gaskamer verwees. Ik had een hekel aan Theo van Gogh. Toen ik hem een keer op het Leidseplein passeerde, rokend uiteraard, met zijn overhemd uit zijn broek en zijn dikke pens blubberend over de broekriem, wist ik het zeker: je bent een vieze, egocentrische klootzak.
Maar het is gevaarlijk om dit op te schrijven. Want nu ik dit opschrijf, voel ik meteen de dringende behoefte om plechtig te verklaren dat ik natuurlijk tegen het vermoorden van Theo van Gogh ben. Dat ben ik ook oprecht, maar waarom moet ik dat meteen verklaren? Vanwege het veronderstelde verwijt te behoren tot het kamp van hen die vonden ‘dat-ie het er ook naar gemaakt had?’ Ik ben en was tegen het vermoorden van Theo van Gogh, tegen het vermoorden van de ijdeltuit Pim Fortuyn, maar ook tegen het wurgen van een meisje in Friesland, van wie iedereen ten onrechte vermoedde dat ze door een asielzoeker was vermoord. En ook ben ik tegen het doodschieten van een in het criminele circuit verdwaalde plaatsgenote, moeder van twee kinderen. Enzovoort.
Ze durfden het eigenlijk niet te zeggen, de paar gesluierde moslima’s die anoniem werden geïnterviewd op televisie, maar ze vonden wel dat de journalisten van Charlie Hebdo het er een beetje naar hadden gemaakt. Ze waren tegen het doodschieten, maar toch…
In een interview met de hoofdredacteur van Charlie Hebdo (‘Charb’), dat na zijn dood werd gepubliceerd, verklaarde hij dat hij niet voor een volkomen vrijheid van meningsuiting was zoals in de Verenigde Staten, waar je bijvoorbeeld ongebreideld overal en nergens je Nazi-ideeën kunt verkondigen. En waar er ook veel mensen zijn die vinden dat dat moet kunnen, ook al zijn ze het niet eens met de inhoud. Het is interessant dat ook ‘Charb’ vond dat er grenzen zijn aan de satire en de belediging. Hoe ver kun je gaan?
Zeker is dat het ‘Quod licet Iovi, non licet bovi’ hier volop van toepassing is. In mijn werk wordt ik regelmatig geconfronteerd met de zogenaamde ‘plaasmoorde’. Een plaas is het Afrikaanse woord voor boerderij. In Zuid-Afrika worden regelmatig blanke boeren op afgelegen boerderijen op beestachtige wijze om het leven gebracht. Vaak bestaat de buit van de roofmoordenaars uit niet meer dan een paar mobieltjes en wat kos uit de koelkast. Zoals een betrokkene ooit in de pers beweerde: ‘Waarom komen ze niet op zondagochtend, als we naar de kerk zijn? Ze weten dat we er dan niet zijn, en kunnen dan de boel leegroven. Maar dat doen ze niet, want er is ook haat in het spel.’ Opvallend is dat er in de pers en de media, voor zover er in Nederland over bericht wordt, omzichtig mee wordt omgegaan. Men is bang om begrip te kweken voor die oude, blanke gerefomeerde mensen die misschien ooit aanhangers waren van de Apartheid. ‘Er komen veel meer zwarte mensen om het leven dan blanke’, heet het dan. Rot op. Natuurlijk is het waar dat er in Zuid-Afrika veel meer zwarte mensen door geweld om het leven komen dan blanke. Dat is vreselijk en erg, maar doet niets af aan het verdriet en de ellende van de blanke boer. Alsof we tegen de nabestaanden van de vermoorde journalisten van Charlie Hebdo gaan verklaren dat het in Noord-Nigeria veel erger is, waar Boko Haram dit weekend tweeduizend mensen om het leven bracht.
Ik ben tegen het vermoorden van mensen. Maar ik ben ook tegen het opzettelijk beledigen van mensen, dat kan omslaan in haat, in pesten, in mensen in een hoek drijven. Het is al heel wat wanneer we elkaar de hersens niet inslaan. En een beetje aardig voor elkaar zijn. Na een paar duizend jaar beschaving is dat een saaie, maar vooral ook trieste conclusie. Je ne suis pas Charlie. Jeg er Utoya.
De eenzaamste mens
Plof. Mijn nichtje dacht nog dat iemand een matras van één van de hoogste verdiepingen van de studentenflat had gegooid, maar ik kon haar, vergezeld van het geluid van aanstormende politie- en ambulancesirenes, uit de droom helpen. Er had weer eens iemand zelfmoord gepleegd door naar beneden te springen. Gezien het feit dat er al gauw een laken over het lichaam werd gelegd en de boel werd afgezet, was al gauw duidelijk dat de persoon in kwestie dood was.
Het is iedere keer weer een schok wanneer iemand zelfmoord heeft gepleegd. Of het nu iemand uit de naaste omgeving is, of een beroemd acteur als Robin Williams, gevoelens van ongeloof en verdriet overheersen. Robin Williams! De man met de vriendelijkste mimiek ter wereld. De prachtige Mrs. Doubtfire, de aardigste leraar ter wereld uit ‘Dead poets society’ of de sympathieke arts uit ‘Awakenings’. Stuk voor stuk prachtfilms en zo’n fantastische acteur pleegt zelfmoord. Hoe is het mogelijk!
Specialisten op het gebied van zelfmoord haasten zich in het geval er weer eens uitleg moet worden gegeven dat zo’n vijftien procent van de Nederlanders aan vormen van depressiviteit lijdt en dat ernstige depressiviteit tot doodsverlangen kan leiden. Zelfmoord of een zelfmoordpoging is dus gewoon een resultaat van ziekte. Onzin natuurlijk, dat wil zeggen: het is gedeeltelijke onzin.
Natuurlijk is het zo dat de ene mens altijd een zonnige kijk op de werkelijkheid heeft en dat een ander het altijd somber inziet. Natuurlijk is het zo dat sommige mensen psychiatrische klachten hebben die zo ernstig zijn, dat het leven onleefbaar wordt. De persoon ervaart het leven als verschrikkelijk, iedere dag is een hel en dus ziet deze mens maar één mogelijkheid: eruit stappen.
Dat gezegd zijnde, is er natuurlijk veel meer aan de hand. De Franse socioloog Emile Durkheim was één van de eerste wetenschappers die zich met het verschijnsel zelfmoord bezighield. Eén van zijn conclusies was – we praten over eind 19e, begin 20e eeuw- dat zelfmoord in protestantse kring veel vaker voorkwam dan in katholieke kring. Durkheims voorzichtige conclusie was, dat dat kwam omdat een protestant een groter eigen verantwoordelijkheidsgevoel had of ervaarde, en dat een katholiek zich meer in een gemeenschap opgenomen voelde. De protestant, met zijn sterke rechtstreekse relatie tot God, was kortom eenzamer dan de katholiek. Durkheim signaleerde dus dat er maatschappelijke factoren waren die konden bijdragen aan een doodsverlangen.
In de jaren ’70 van de vorige eeuw was het bon-ton om van alles de maatschappij de schuld te geven. Het kwam allemaal door de politiek. Of, zo werd beweerd, mensen werden geïndoctrineerd door kerk, staat en kapitaal. Ze waren geconditioneerd. Dat laatste wisten ze zelf nog niet maar met hulp van wetenschappers, kritiese leraren, buurthuismedewerkers en ander volk moesten vooral omstandigheden veranderd worden en meer bewustzijn gecreëerd. Alles zou goed komen. Een wereld van gelijkheid lag in het verschiet. Wie psychiatrische problemen had, hoorde eigenlijk niet in een inrichting plaats. Natuurlijk, hij of zij moest geholpen worden maar die pillen waren eigenlijk onzin. In een psychiatrische inrichting in Den Dolder leefden patiënten en verplegers onder leiding van een zekere dokter Carel Muller als gelijken onder elkaar. Het werd er een puinhoop en de inrichting werd gesloten.
Nu leven we in een tijd waarin alles zo’n beetje aan jezelf te wijten is. Succes is de maatgevende factor en het hebben van succes is vooral het resultaat van eigen inzet. Werkloosheid – het kan iedereen overkomen maar als je werkloos blijft heb je eigenlijk niet goed je best gedaan. Schulden? Natuurlijk ligt dat aan jezelf. Had je maar niet meer moeten uitgeven dan er binnenkwam. Ziekte is natuurlijk een wat controversiëler onderwerp, maar ook hier ligt het toch ook aan jezelf. Nee, niet de ziekte zelf, dat is net zoiets als werkloosheid en kan iedereen overkomen. Waar het om gaat is dat ziekte een verschijnsel is dat overwonnen moet worden. Het gaat om de uitdaging. Legio zijn de verhalen over de gevechten tegen kanker en hoe de ziekte overwonnen werd. Tja, en als de ziekte toch echt terminaal blijkt, gaat het nog steeds om het gevecht. Je weet maar nooit of-ie toch niet overwonnen kan worden met wilskracht of bietensap.
Komen we weer terug op het onderwerp zelfmoord, dan gaat het vandaag de dag dus niet, of te weinig, over het feit dat iemand door externe factoren tot wanhoop kan worden gedreven. Laten we nog een stapje verder gaan. Kun je stellen, dat externe factoren mensen een dusdanig ellendig leven bezorgen of bezorgd hebben, dat er een keuze bestaat tussen de dood of een ellendig leven? Met andere woorden: een keuze voor de dood betekent geen zorgen meer.
In de meidagen van het jaar 1940, ten tijde van de inval van de Duitsers, was er slechts een handjevol mensen dat zelfmoord pleegde. Onder hen de schrijver Menno ter Braak. Ter Braak was een uitgesproken criticus van het nationaal-socialisme en hij kon dus gevoeglijk aannemen dat hij in een door de Duitsers bezet Nederland met grote problemen te maken zou krijgen. Hij koos dus voor het niet-hebben van grote problemen. Nog een stapje verder: stel nu eens dat veel joden in die dagen zelfmoord hadden gepleegd. Zouden ze – hoe morbide die vraag ook is – vanuit historisch perspectief gelijk hebben gehad? De keuze voor de dood zou de meesten van hen behoed hebben voor vervolging, uitbuiting, honger, ziekte en een ellendige dood in een concentratiekamp. Wat wij met de kennis van nu ook mogen beweren, de meeste joden wisten in de meidagen van 1940 echter nog niet precies welke ellende zij tegemoet zouden gaan. Maar stel nu eens dat zij dat wel wisten of voorvoelden, zou een massale zelfmoord dan gerechtvaardigd zijn? Natuurlijk, het nazisme bestrijden was de andere optie, maar als individu heb je niet altijd de keus, en ieder mens zit anders in elkaar. Zo heeft de één meer vechtlust dan de ander. Dat verklaart tevens waarom de één toch door wilde leven, en de ander zich tegen de omheining van het concentratiekamp met prikkeldraad van 220 volt wierp.
Terug naar 2014. Waarom zou iemand, met uitzondering van diegenen die al sinds hun jonge jaren ernstig last hebben van psychisch of lichamelijk lijden, zelfmoord willen plegen? Legio zijn de signalen van specialisten en wetenschappers die er op wijzen dat sociale en economische zekerheid wel degelijk een voorwaarde zijn voor een tamelijk gelukkig bestaan.
‘Bij mensen die onzeker zijn over hun inkomen, zorgt stress voor een minder goede werking van de frontale hersenschors,’ schrijft neurowetenschapper Jeroen van Baar in NRC Handelsblad van zaterdag 30 augustus. De Vlaamse psychotherapeut Paul Verhaeghe deed onderzoek naar ernstige depressies. Hij verwachtte veel verhalen over klassieke neurosen, maar hij constateerde: ‘Deze mensen hadden vooral klachten over dingen die te maken hadden met werk en economie. Mensen kampten met ernstige schulden, met werkloosheid, met overmatige stress, met enorme competitie in hun bedrijf.’(Tijd, bijlage bij Trouw, 7 juni 2014)
Maar, zoals eerder betoogd, succes is heden ten dage de maatgevende factor. Wie geen succes heeft, heeft dat vooral aan zichzelf te wijten. Sterker nog, we leven in een cultuur die vooral mensen die het minder hebben opjaagt en ze bij wijze van spreken een schuldgevoel geeft. Wie werkloos is en van een uitkering van het UWV gebruik maakt, moet vooral geen fouten maken. Een kennis van schrijver dezes, die een uitkering genoot, maar parttime ging werken, gaf braaf het aantal gewerkte uren op aan het UWV. Het totaal aantal gewerkte uren kwam overeen met het aantal gewerkte uren dat de werkgever had opgegeven. Echter, de dagen en tijdstippen klopten niet helemaal vanwege een misverstand. De vrouw kreeg een boete van 400 euro opgelegd, een brief met uitleg van de werkgever mocht niet baten. De schrijver van dit artikel kreeg ooit te maken met acute stopzetting van zijn uitkering omdat hij zo braaf was kleinere, onregelmatige inkomsten uit free-lance activiteiten op te geven. Slechts met de grootste moeite en via allerlei omwegen kon de uitkering weer worden hersteld. Het zijn slechts kleine voorbeelden van een stalinistische bureaucratie en of het nu om het UWV gaat, de belastingen of de administratie van een woningbouwvereniging, wie het even minder heeft moet oppassen dat hij of zij niet langzaam maar zeker wordt fijngemalen.
Vooral mensen die te goeder trouw zijn, het redelijk voor elkaar hadden maar in minder fortuinlijke omstandigheden terecht zijn gekomen, kunnen in een gevaarlijke spiraal naar beneden geraken. Natuurlijk zal de één psychisch méér kracht hebben dan de ander, maar het argument blijft overeind: externe factoren kunnen tot doodsverlangen leiden.
Blijft over de vraag wat daar aan is te doen. Voor zover het de overheid betreft, zou die er door politici op gewezen moeten worden dat die negatief gezinde opjaagcultuur gestopt moet worden. Natuurlijk, wie een uitkering geniet mag gecontroleerd worden. Maar ga wel uit van het feit dat het overgrote deel van de mensen te goeder trouw is. En wanneer bijvoorbeeld woningbouwverenigingen mensen al direct op de hielen gaan zitten wanneer ze niet snel genoeg de huur betalen, mogen ze zichzelf ook de vraag stellen of ze wel snel genoeg zijn met het oplossen van problemen aan de woningen. Dat laatste is meestal niet het geval.
Nog een voorbeeld. De overheid probeert terecht het gevaar van terrorisme in te dammen. Tegen idioten die bommen willen gooien of aanslagen plegen moet de maatschappij beschermd worden. Maar om allerlei mensen, meest familieleden van verdachten, dan ook maar meteen een uitkering af te pakken, gaat te ver. Immers, wat is het perspectief van een niet-westerse allochtone jongere, die ziet dat zijn vader zich kapot werkt voor een inkomen van, pakweg, 1600 euro schoon in de maand? Ja, hij moet ook schoonmaker worden en zich koest houden, dat willen we. Maar dat hij dat zelf niet wil, is zeer verklaarbaar. Criminaliteit ligt op de loer, of, avontuur, een doel in het leven, houvast, de jihad. Waar is dan die coach of door de wol geverfde leraar die de jongere een vak leert en een perspectief biedt?
De overheid de schuld geven van de toename van het aantal zelfmoorden is natuurlijk onzin, maar diezelfde overheid zou wel wat kunnen doen aan opjaagculturen en stalinistische bureaucratieën (bijvoorbeeld die van het huidige UWV).
Tot slot de belangrijkste vraag: wat kan het individu doen dat – bijvoorbeeld – terecht is gekomen in een negatieve spiraal van werkloosheid, schulden en depressiviteit? Vele suggesties zijn mogelijk, maar kernwoorden hier zijn toch acceptatie en aanpassing. Acceptatie van de situatie als zodanig, en niet zwelgen in een gevoel van zelfmedelijden of de gedachte ‘waarom ik?’ Aanpassing is vervolgens het allerbelangrijkste. Wie zich aanpast aan de nieuwe, vaak ongunstiger situatie en de hoop niet opgeeft doet meer dan hij kan. Zo bezien is degene die z’n huis uit is gezet en op straat rondzwerft sterker dan degene die naar de bovenste verdieping van een flat gaat om daar vanaf te springen. Een beetje moed is er wel voor nodig om die laatste sprong te maken, maar dan is het ook afgelopen. En voor de zwerver geldt dat het misschien toch nog een keer goed komt, ook al ontbreekt het hem aan de (geestelijke) energie. Daar heeft hij dus wel hulp bij nodig.